Stel je voor: je hebt in je klas een leerling die veel fouten maakt bij het vormen van zinnen. Je merkt het al een tijdje, maar het is moeilijk te bepalen wat precies de oorzaak is en welke aanpak het beste zou helpen. Wat als er een virtuele ‘tweeling’ van deze leerling bestond - een digitale representatie, opgebouwd uit data - die jou kon laten zien welke strategieën in het verleden effectief waren voor vergelijkbare leerlingen? Dat is het idee achter digital twinning: het ontwikkelen van een virtuele ‘tweeling’ van een leerling op basis van data. Zo’n twin kan helpen voorspellen wat een leerling nodig heeft of welke didactische aanpak kansrijk is.
In ons onderzoek hebben we deze techniek toegepast op leerlingen met en zonder een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Daarbij ontwikkelden we verschillende profielen die laten zien hoe groepen leerlingen met en zonder TOS zich onderscheiden in hun kenmerken en ondersteuningsbehoeften. De logische vervolgstap was de vraag: hoe kunnen deze profielen leerkrachten in de praktijk helpen?
Om dat te verkennen, ontwikkelden we binnen het project ‘Digitale Tweelingen schieten te hulp’ een prototype: een eerste voorbeeld van een tool waarmee digital twinning-uitkomsten in de dagelijkse onderwijspraktijk tot ondersteuning van docenten zouden kunnen zijn.
Prototype
Het prototype laat zien hoe een applicatie, geïntegreerd in een vertrouwd systeem zoals ParnasSys, leerkrachten kan ondersteunen bij het signaleren van een vermoeden van TOS en bij het bieden van didactische suggesties voor remediëring. Het systeem benut gegevens uit ParnasSys, zoals toetsgegevens, rapportteksten, geslacht en meertaligheid. Vervolgens toont de applicatie:
- Een klasoverzicht waarin leerkrachten individuele leerlingen kunnen selecteren;
- Hoe een leerling zich ontwikkelt over de tijd;
- Bij welk ontwikkelingsprofiel de leerling het beste past en de prevalentie van TOS in dit profiel;
- Met welke klasgenoten de leerling het meest overeenkomt. Op basis daarvan suggereert de applicatie didactische suggesties die eerder bij die leerlingen hebben gewerkt.
Hieronder staan een aantal screenshots uit het prototype. De gegevens in deze screenshots zijn fictief en dienen uitsluitend ter illustratie.
De tekst gaat verder onder onderstaande afbeeldingen.



Wat we leerden van het prototype
Tijdens een symposium over digital twinning en TOS bespraken we het prototype met onderwijsprofessionals uit het regulier onderwijs, TOS-specialisten en onderzoekers. De belangrijkste inzichten die zij meegaven, waren:
- Potentie voor remediëring, vooral voor startende leraren
Deelnemers zagen grote potentie van het prototype met name voor startende leraren. Waar ervaren leraren kunnen terugvallen op een rijk arsenaal aan vergelijkbare leerlingen, hebben starters die ervaring nog niet. Een digital twin zou hen kunnen helpen om sneller zicht te krijgen op wat bij vergelijkbare leerlingen werkte. Een belangrijk aandachtspunt is de vraag op basis waarvan het systeem bepaalt welke didactische aanpakken werken en voor welke leerlingen. Dit vraagt om betrouwbare en voldoende rijke data. Met de huidige datakwaliteit is het nog niet mogelijk om echt sterke handelingsadviezen te formuleren. - Voor vroegsignalering is eerdere en rijkere data nodig
Voor vroegsignalering van TOS is het gebruik van data uit het basisonderwijs eigenlijk te laat. Deelnemers benadrukten dat je hiervoor ook gegevens zou willen gebruiken uit het consultatiebureau, de kinderopvang of vroegschoolse educatie. Dat zou bovendien kansen bieden voor een warmere overdracht tussen voorschool en basisschool. - Datageletterdheid van leraren
Om de adviezen van een digital twin goed te kunnen interpreteren, moet de leerkracht over een bepaalde mate van datageletterdheid beschikken. Het vraagt vaardigheden om data te begrijpen, adviezen juist te duiden en technologie als ondersteuning te gebruiken. De leerkracht blijft uiteraard de professional die de beslissingen maakt. Hierbij benadrukten de deelnemers nog expliciet dat het stellen van diagnoses geen taak is van de leerkracht en dat een prototype ook niet die indruk mag wekken. Wel zagen deelnemers potentie in een systeem dat kan helpen eerder te signaleren wanneer een leerling risico loopt.
Blik vooruit
Het prototype laat zien wat de waarde van digital twinning kan zijn voor de onderwijspraktijk. Het huidige onderzoek loopt ten einde, maar vervolgonderzoek is ook al opgestart. In de toekomst willen we:
- Aanpakken ontwikkelen die leermateriaal passend maken voor verschillende groepen TOS leerlingen;
- De TOS-profielen verdiepen op basis van rijkere data;
- Structuur brengen in de gegevens in ParnasSys, zoals in methodetoetsen en in ontwikkelingsperspectiefplannen.
Zie jij ook potentie?
Stel dat jij als leraar met één klik kon zien welke leerlingen in jouw klas op elkaar lijken en welke aanpak bij hen het beste werkte. Zou je dat gebruiken? Wanneer wel of wanneer juist niet?
Ben je geïnteresseerd in het onderzoek? Lees meer over onze bevindingen in de vorige blog of neem contact op met Aafke Essen via aessen@oberon.eu (Oberon).